Personen ( Westfries Archief )
1685_370 ONA 370. Oosterblokker, akten notaris Jacob Schagen, 1708-1711.
![Notariële akte Notariële akte](http://mifiles.archieven.nl/default/images/akkoord.png)
Attestatie, 16-7-1709
Notaris:
Jacob Schagen
Plaats notaris:
Oosterblokker
Soort akte:
Attestatie
Persoon in notariële akte:
Annotatie1:
Zie ook: 0370/050, 051, 052, 054.
Betreft de toestand van een door een (buur)man in het water gegooid meisje te Oosterblokker.
Betreft de toestand van een door een (buur)man in het water gegooid meisje te Oosterblokker.
Annotatie2:
Op verzoek van de baljuw en schout der stede Westwoud cum annexis getuigen respectievelijk 2 mannen uit Oosterblokker, een chirurgijn en een biersteker te Westwoud en een vrouw (tante van het meisje!) te Oosterblokker.
De 1e comparant is enige dagen na het voorval (zoals hij van de moeder en de grootmoeder van het meisje heeft gehoord) daar aan huis geweest om schoon te maken, en heeft toen geconstateerd dat meisje bijna niets meer uit zichzelf deed, terwijl ze daarvoor altijd heel 'vigilant' (vlijtig) was geweest. Tijdens het schoonmaken had hij haar verscheidene malen gevraagd water te halen, wat zij dan wel beloofde te doen, maar dan ook weer onmiddellijk vergat. Zij liet de emmer tot verscheidene malen toe gewoon staan en stond er maar dom bij te kijken. 'Hoe sta je soo, Griet, 't is of je mal bent?', had hij haar gevraagd. Dit had zij vervolgens bevestigd met: 'Ja Pieter, ik lijk wel mal te wesen'. Tijdens het schoonmaken had zij hem vervolgens diverse malen verteld hoe de buurman haar enige dagen tevoren in de sloot had geworpen en 'met de pols onder-geduuwd, dat haar arm daarvan nog heel ontsteld was, doordien hij haar naar de sloot toe gesleept ende soo in haar arm genepen hadde'. Hierna is de deposant nog verscheidene malen daar aan huis geweest, zodat hij kon zien hoe zij telkens achteruitging, 'dommelijker' werd en steeds meer van haar gezichtsvermogen ver-loor, tot zij op een gegeven moment helemaal niets meer zag. Dit had hij vast-gesteld door vlak vóór haar vuur te slaan uit een steen, waar zij niets van bleek te zien.
De 1e comparant is enige dagen na het voorval (zoals hij van de moeder en de grootmoeder van het meisje heeft gehoord) daar aan huis geweest om schoon te maken, en heeft toen geconstateerd dat meisje bijna niets meer uit zichzelf deed, terwijl ze daarvoor altijd heel 'vigilant' (vlijtig) was geweest. Tijdens het schoonmaken had hij haar verscheidene malen gevraagd water te halen, wat zij dan wel beloofde te doen, maar dan ook weer onmiddellijk vergat. Zij liet de emmer tot verscheidene malen toe gewoon staan en stond er maar dom bij te kijken. 'Hoe sta je soo, Griet, 't is of je mal bent?', had hij haar gevraagd. Dit had zij vervolgens bevestigd met: 'Ja Pieter, ik lijk wel mal te wesen'. Tijdens het schoonmaken had zij hem vervolgens diverse malen verteld hoe de buurman haar enige dagen tevoren in de sloot had geworpen en 'met de pols onder-geduuwd, dat haar arm daarvan nog heel ontsteld was, doordien hij haar naar de sloot toe gesleept ende soo in haar arm genepen hadde'. Hierna is de deposant nog verscheidene malen daar aan huis geweest, zodat hij kon zien hoe zij telkens achteruitging, 'dommelijker' werd en steeds meer van haar gezichtsvermogen ver-loor, tot zij op een gegeven moment helemaal niets meer zag. Dit had hij vast-gesteld door vlak vóór haar vuur te slaan uit een steen, waar zij niets van bleek te zien.
Annotatie3:
De 2e deposant was daags na het voorval - hij had er van de kinderen op straat van gehoord - bij het meisje langsgekomen en had tegen haar gezegd: 'Wel Griet, hoe ben je soo gek dat je u van Frans in 't water laat goyen? Je soud hem bij sijn been vastgehouden, of daarin gebeten hebben.' Daarop had zij geantwoord: 'Wel, ik kond daar niet toe komen; ik verweerde mij wel soo veel als ik kond. Hij moest wel tweemalen rusten eer hij mij in de sloot hadde, eens op de midden van 't land ende eens op de kant van de wal, maar ik kond het niet houden; ik moest er evenwel in.' Naderhand is de deposant daar nog tweemaal geweest. De eerste keer lag het meisje schreeuwend van de hoofdpijn in bed. De tweede keer zou zij met haar grootmoeder gaan eten en moest zij lepels halen, die zij niet bleek te kunnen vinden, hoezeer haar ook verteld was waar ze lagen, zodat haar oma het zelf maar moest doen. De comparant heeft toen ook geconstateerd, dat het meisje een kop wilde vastpakken en niet scheen te kunnen zien waar het oor was, want zij tastte maar wat rondom de kop, net zolang tot zij het oor vond.
De chirurgijn, 3e comparant in deze, verklaart dat enige dagen na het voorval de moeder met het meisje bij hem is geweest om het zicht van het kind te laten onderzoeken. Hij constateerde dat het niet was 'als 't behoorde te zijn, maer gebroken'. Er werd afgesproken, dat moeder en kind de daaropvolgende donderdag zouden terugkomen. Omdat de moeder het een tijdje wilde aanzien, heeft hij slechts een paar 'hooftplaasters' (pleisters) aangebracht. Ze zijn echter niet meer bij hem teruggekomen.
De chirurgijn, 3e comparant in deze, verklaart dat enige dagen na het voorval de moeder met het meisje bij hem is geweest om het zicht van het kind te laten onderzoeken. Hij constateerde dat het niet was 'als 't behoorde te zijn, maer gebroken'. Er werd afgesproken, dat moeder en kind de daaropvolgende donderdag zouden terugkomen. Omdat de moeder het een tijdje wilde aanzien, heeft hij slechts een paar 'hooftplaasters' (pleisters) aangebracht. Ze zijn echter niet meer bij hem teruggekomen.
Annotatie4:
De 4e deposant, de biersteker, heeft moeder en dochter gesproken toen zij naar bovengenoemde chirurgijn gingen, en gemerkt dat het meisje 'belemmerd in haer gezigt' was en te oordelen naar 'eenige uyterlijke gebaerden' zelfs 'al eenig-sints belemmerd in haer verstand', in ieder geval niet zoals hij haar altijd had gekend. Het meisje bleek een aantal lammeren, die dichtbij aan de andere kant van de sloot liepen, nog wel (vaag) te kunnen zien, maar niet te kunnen tellen.
De 5e deposante verklaart enige dagen na het voorval daarover te hebben gespro-ken met de vrouw van de dader, die zou hebben toegegeven dat haar man het meisje in het water had gegooid, maar hebben betwijfeld of het 'tot over het hooft toe' was geweest.
De 5e deposante verklaart enige dagen na het voorval daarover te hebben gespro-ken met de vrouw van de dader, die zou hebben toegegeven dat haar man het meisje in het water had gegooid, maar hebben betwijfeld of het 'tot over het hooft toe' was geweest.
Toegangsnummer:
1685 Notarissen in West-Friesland tot 1843, 1552-1843
Inventarisnummer:
Aktenummer:
53
Status:
De voor- en achternamen in de index van deze akte zijn gestandaardiseerd
Organisatie: Westfries Archief
laatste wijziging 10-10-2022
1 gedigitaliseerd
totaal 4 bestanden